Ergens ten vondeling gelegd worden betekent niet per definitie afgewezen te worden. Langzaamaan valt dat kwartje en ga ik echt geloven in die uitspraak. Tegelijk voelt die wetenschap erg eenzaam en tegenstrijdig. Wanneer je het beeld van een doos met een baby’tje erin bij jezelf oproept gaat er een eenzaamheid van uit wat je niemand gunt, laat staan een baby.
Ik vraag me regelmatig af door wie en hoe ik gevonden ben. Zou de vinder van mij al zo afgestompt zijn dat het met een vermoeide zucht mij met doos en al oppakte? Of was de vinder zo bewogen dat ik direct uit de doos getild werd en een knuffel kreeg. Zou dit verschil überhaupt uitgemaakt hebben voor mijn ontwikkeling?
Het fenomeen ‘vondeling’ is eigenlijk een raar iets. Ik ben gevonden, maar op zich was ik niet eens echt kwijt. Iemand heeft mij bewust op de stoep van het kindertehuis neer gelegd, in de verwachting dat ik gevonden zou worden. Dat ik gevonden werd, was geen toeval. Sowieso geloof ik niet in toeval, maar in dit geval werd ik daar met een reden neergelegd. De ‘neerlegger’ kon weten dat ik in dat kindertehuis verzorgd zou worden.
Misschien werd ik daar wel met een liefdevol hart neergelegd. Het grootste gedeelte van mijn leven heb ik dat geloofd. Tegenwoordig denk ik wat anders. Het voelt alsof er meer kwaad in mijn start zit. Met nog meer vragen dan voorheen. Mijn hele oorsprong is één grote vraag. Ik ben wel ontstaan door conceptie, dat is natuurlijk een feit. Maar mijn eerste levensjaar en een groot gedeelte van mijn tweede zijn blanco. Niemand die mij daar iets over kan vertellen. En hoewel ik wilde dat mij dit niets zou kunnen schelen, schiet dit te pas en te onpas door mijn hoofd. Ten diepste voelt het alsof ik geen echt bestaansrecht heb. Alles wat ik nu doe of zeg komt voort uit iets vaags, iets wat ik niet weet. Hoewel het relatief gezien maar een korte tijd van mijn leven is, zijn het wel de jaren waarin de basis van mijn identiteit is ontstaan. Qua ontwikkeling had dat het begin moeten zijn van een goede hechting en veiligheid. Helaas verliep dat anders.
Nog steeds ga ik ervan uit dat ik een vondeling ben. In het hele verhaal, hoe onduidelijk dan ook, is dat de meest logische en meest voorkomende manier om een baby een betere toekomst te geven. Ervan uitgaande dat ik niet een baby’tje was van de hogere klasse in die tijd, ben ik er waarschijnlijk echt op vooruit gegaan. Er is mij een armoedig leven bespaard gebleven. Dat degene die me te vondeling gelegd heeft geld voor deze daad heeft gekregen is hem of haar zelfs gegund. Of dat nu mijn biologische moeder was of een willekeurige baby ontvoerder, het geld zal ongetwijfeld in die tijd nodig zijn geweest. Tegelijk zal er ergens iemand verlies hebben gevoeld. Of het verlies van mij opluchting of verdriet heeft veroorzaakt: iemand heeft het verlies gevoeld. Daar waar ik van oorsprong had moeten zijn is een gat ontstaan. Misschien is dat gat snel weer opgevuld door iets of iemand. Maar het gat was er wel. Net zoals er een gat zit in mijn leven.
Een blijvend gat. Ook ik voel een verlies. Verlies van iets waar ik geen juiste beelden of gedachten bij heb. Ik voel verdriet om dat kleine in de steek gelaten meisje. Ik voel de eenzaamheid van de baby die verlangt naar de geur van haar moeder. Ik voel de kou van het kindje dat in plaats van in de warme sarong bij haar moeder, in een bedje op een koude slaapzaal werd gelegd.
Tijdens mijn burn out heb ik mij vaak ontzettend eenzaam en intens verdrietig gevoeld. Gevoelens die ik niet kon plaatsen. Mijn therapeut dwong me min of meer om terug te gaan naar dat kleine meisje. Dat was een heel pijnlijk proces. Eenzaam ook, omdat niemand in mijn omgeving dit wist of zou herkennen. Naast de eenzaamheid en verdriet kwamen er ook schaamte en boosheid vrij. Omdat mijn start zo intriest was en om de gevolgen die dit had op mijn identiteit.
In die periode voelde ik me behoorlijk waardeloos en verloren. Geen idee wat ik verder met mijn leven moest. Ik was de weg kwijt, mijn levensweg stopte voor mijn gevoel zomaar. Ik stond ergens stil in de middle of nowhere. Ik had totaal geen idee waar ik heen moest gaan.
Het was alsof ik opnieuw een vondeling was en ik moest schreeuwen om gevonden te worden. Ja, ik had een mooi huis en een prachtig gezin. Maar had ik wel bestaansrecht? Was ik het waard om van gehouden te worden, ook in deze periode van mijn leven? Ik zakte steeds verder weg en voelde me zo verloren.
Godzijdank, ook toen werd ik gevonden. Opnieuw. In het meest eenzaamste en donkerste moment van mijn leven hoorde ik mijn Vader zeggen ‘Jij bent Mijn geliefde dochter’. Daar, op dat moment werd mijn ware identiteit bevestigd. De geschiedenis herhaalde zich, de naam vondeling kwam eindelijk tot zijn recht. Deze keer werd ik gevonden en weet ik precies hoe en wat.
Vragen over mijn ontstaan blijven rondzoemen in mijn gedachten. Ik heb nog steeds niet alle antwoorden over mijn afkomst. Ik zal ze waarschijnlijk ook nooit krijgen. Maar ik heb geen vragen meer over mijn bestaansrecht of identiteit.
Ik ben gevonden en heb gevonden.
Ik ben een echte vondeling.