Afgelopen week heb ik een verslag gelezen van de organisatie Wereldkinderen geschreven in samenwerking met de Universiteit van Leiden. In hun project Historie & Roots hebben zij onderzoek gedaan naar adopties uit Indonesië in de periode van 1973-1984.
Wat me ontzettend raakte in hun verslag is de beschrijvingen van de omstandigheden van de, meestal jonge, zwangere meisjes. Ik lees hoe ‘ongetrouwde dochters uit armere gezinnen financieel moesten bijdragen aan het gezin door te gaan werken. De meisjes hadden veelal nauwelijks een opleiding genoten, waardoor er weinig keuze was. Er werd voor hen een baantje gezocht als hulp in de huishouding, inwonend bij een familie, of als “gastvrouw in een bordeel”, wat in de praktijk betekende dat ze gedwongen werd als prostituée te werken.’ (pagina 8)
Veel van deze meisjes raakten zwanger. Abortus was in die tijd nog verboden. Het uitdragen van de zwangerschap was dus hun enige mogelijkheid. Vervolgens moesten zij een keuze maken wat er met het kindje werd gedaan. Waar de moeder ook voor koos; het kindje houden of het kindje afstaan, zijzelf werd er in elk geval niet beter van. Wanneer ze besloot het kindje te houden was de kans groot dat zij uit de familie werd gezet en ergens op straat terecht kwam. Wanneer ze het kindje afstond werd ze alsnog binnen haar familie als paria behandeld.
Op diezelfde bladzijde lees ik voor het eerst over ‘de kinderen van Kali’. Blijkbaar een bekend gezegde in Indonesië, wat gaat over de kinderen die door hun wanhopige moeders werden achter gelaten bij ‘de rivier’. Terwijl ik dat zo lees en tot me laat doordringen word ik overvallen door een diepe dankbaarheid. Er van uitgaande dat het mijn biologische moeder is die me te vondeling heeft gelegd op de trappen van het kindertehuis, dan ben ik haar zo dankbaar dat ik niet zo’n ‘rivierkind’ ben. Wanneer dat het geval was geweest zat ik nu waarschijnlijk niet warm en droog, al schrijvend, met een scheef oog FC Liverpool te kijken.
Het raakt me wanneer ik bedenk dat mijn leven zo anders had kunnen zijn. Wanneer ik inderdaad ergens op de oever van de rivier was achtergelaten was het nog maar de vraag of ik het overleefd had. Áls ik het overleefd had, was de kans groot dat ik ergens in grote armoede leefde. Hoogstwaarschijnlijk was ik al op jonge leeftijd in de prostitutie beland en zou ik nu op mijn 45ste een oud afgeleefd omaatje zou zijn geweest. Mogelijk had de geschiedenis zich dan wel herhaald. Was ook ik al op jonge leeftijd zwanger geraakt, was mijn leven een last voor de maatschappij geweest, in plaats van dat ik nu tot zegen kan zijn voor zoveel mensen om mij heen. Het is bizar hoe God één hartverscheurende beslissing kan ombuigen ten goede. Dat maakt me enorm dankbaar.
Tegelijk vind ik het ook ontzettend schrijnend, te weten dat er nog steeds zoveel Indonesische meisjes het slachtoffer zijn van uitbuiting. Ook al leven we inmiddels een halve eeuw later, sommige situaties blijven onveranderd. Het is moeilijk om een cultuur of een familievloek te doorbreken. Zovelen blijven hangen van generatie op generatie in dezelfde structuren en sociale status. Eerlijk gezegd breekt het mijn hart wanneer ik me de sloppenwijken voorstel, waar vele moeders met een aantal kinderen van een waarschijnlijk even groot aantal verschillende mannen zich door het leven heen worstelen. Het gaat op zoveel verschillende vlakken fout. Er is nauwelijks meer sprake van eigenwaarde, van het besef dat ze recht hebben op een beter leven. Er is niemand die hen vertelt hoe geliefd ze zijn, hoe God ook met hen een plan heeft. Het lijkt alsof het duister daar op die plekken overwonnen heeft.
Soms als ik hier in Nederland om me heen kijk, voel ik haast bijna datzelfde. We hebben het zo goed hier, in materieel opzicht ontbreekt het ons aan niets. Toch zijn de gedachten over onze levens en over ons bestaansrecht soms zo duister. Ik hoor regelmatig jongeren én volwassenen vragen wat voor zin hun leven eigenlijk heeft. Het lijkt allemaal zo zinloos. We doen ons ding. We komen ter wereld, groeien op en beginnen met school, gaan studeren, zoeken een baan en gaan werken, we baren gemiddeld genomen 1.57 kind. En zijn er ten diepste vaak niet tevreden mee. Toch doorlopen onze kinderen vervolgens dezelfde riedel. Hoewel ons luxe leven hier in het westen ons een stuk beter zal afgaan, blijft het leeg wanneer we ons niet bewust zijn van het doel waar we voor leven.
Persoonlijk heb ik een lange reis afgelegd, zowel letterlijk als figuurlijk, om mijn doel te vinden. Het doel van mijn bestaan is Gods grootheid aan de wereld te laten zien. Mijn leven mag één grote aanbidding naar Hem toe zijn. Ik vind het bijzonder om te beseffen dat ik een Hemelse Vader heb die mij altijd al op het oog had. Het is ongelofelijk om te beseffen dat ik een Hemelse Broer heb die heel speciaal voor mij de overwinning op zonde, dood, ziekte en pijn heeft behaald. Én het is heerlijk geruststellend te weten dat Zijn Geest nu in míj woont, zodat ik dit leven niet op eigen kracht hoef te doorlopen.
Mijn hart loopt over van dankbaarheid wanneer ik dit besef. Tegelijk weer dat schrijnende gevoel omdat er zoveel mensen zijn die nog leven in het duister. Ik verlang er enorm naar om meer Gods liefde te delen, Zijn licht te schijnen op de duistere plekken en te getuigen dat God bestaat én dat Hij jou op het oog heeft. Eerlijk gezegd geloof ik dat mijn verlangen nog maar een fractie is van het verlangen dat God voor ieder van ons heeft. Hij wil Zijn liefde met de mensheid delen. Hij wil voor iedereen het Licht zijn. Jezus is hét Licht van deze wereld. Hier in het Westen én daar op de oevers van de Kali.