Enige tijd geleden ontving ik van mijn adoptiemoeder een artikel over mijn kindertehuis in Indonesië. Ze vond het tijdens het opruimen en dacht dat ik het wel wilde hebben. Waar het artikel in is verschenen en hoe oud het is wist ze niet precies. Maar het zal ergens rondom mijn eigen adoptie zijn geweest. Ik sta er zelfs met naam en foto in.
Het artikel beschrijft wat deze adoptie organisatie allemaal doet om babies te redden. De eerste zinnen klinken heel mooi: ‘In ONS OOIEVAARSNEST krijgen deze Indonesische miniatuurmensjes de eerste kans in hun leven en de meesten zelfs hun eerste kans óm te leven. Want dat is de bittere waarheid: veel van deze kindertjes halen we van de rand van het graf.’
En dan volgt er een beschrijving over de liefdevolle zorg waarmee de ‘zustertjes’, zelf nog erg jonge meisjes, de kindertjes mee overlaadden. Zo herstelden en groeiden deze geredde kinderen zich goed. Uiteindelijk was het doel van dit kindertehuis: Ouders in Nederland voorzien van een kindje. Wanneer het geredde kindje voldoende was aangesterkt en klaar was om te vertrekken naar Nederland begon het administratieve gedeelte. Het eerste probleem was: ‘om de moeder van het kind te bewegen mee naar de notaris te gaan, want de meesten zijn daar doodsbang voor.’
Die zin raakte me, het verwart me. Het is mooi te weten dat de zusters in het kindertehuis echt met liefde voor mij gezorgd hebben. Ik hoef me niet langer af te vragen of ik als baby zijnde lichamelijk knuffels heb mogen krijgen. Door dit artikel ga ik daar eigenlijk wel van uit. Maar op mijn adoptiepapieren staat dat ik gevonden ben als vondeling, terwijl ik toch afgestaan word ter adoptie. Bij het vakje ‘moeder’ staat een kruisje maar geen naam. Bij het vakje ‘vader’ staat een Nederlands klinkende naam. Door wat men in het artikel beschrijft lijkt het erop dat veel geboortemoeders wel in beeld zijn geweest. Ook mijn geboortemoeder dus? Misschien had zij me zelf te vondeling gelegd, in de hoop op een betere toekomst voor mij. En heeft zij zich later gemeld om mij toch weer terug te willen. Zou ze zijn gedwongen om afstand van mij te doen? Of zou het aangeboden geld wat zij voor mij zou ontvangen haar overghaald hebben? Per slot van rekening ontving het kindertehuis geld voor elke adoptie en kregen de moeders ook een (kleine)vergoeding. Er zijn onderzoeken gedaan en rapporten uitgebracht over de wandaden omtrent adopties in die tijd. Juist over de adopties vanuit Indonesië is veel geschreven. En er zijn genoeg nare verhalen over ontvoerde en vermiste kindertjes.
Wat, als mijn geboortemoeder mij dus eigenlijk heel graag had willen houden? Maar is dat om wat voor reden dan niet gelukt… Ik denk daar niet echt veel over na, maar door dit artikel bleef deze vraag afgelopen week door mijn hoofd zoemen. Misschien leeft mijn geboortemoeder nog en denkt ze elke dag aan het dochtertje dat ze heeft moeten afstaan. Misschien denkt ze nog regelmatig aan die eerste maanden van mijn leven en bedenkt ze hoe ze het anders had kunnen doen. Opnieuw voel ik een schrijnend verlies, want hoewel ik al deze dingen niet zeker weet en ik er waarschijnlijk ook nooit achter zal komen, voelt het ergens toch als een gemis dat ik daar niet meer ben. Een gemis van iets wat mooi had kunnen zijn.
Tegelijk realiseer ik me dat het net zo goed ook niet zo mooi had kunnen zijn. Mijn adoptiemoeder heeft me wel eens verteld dat ik in het allereerste begin dat ik bij hen was, een erg bang en schichtig kindje was. Ik trilde vaak als een rietje, had nachtmerries en er was een diepe angst voor mijn adoptievader. Hij mocht mij de eerste paar maanden niet eens aanraken. Oogcontact maken met hem deed ik nauwelijks. Op schoot nemen was al überhaupt geen optie. Dat opgeteld bij het gegeven dat ik als vondeling bont en blauw zou zijn geweest duidt in elk geval op geweld, hoogstwaarschijnlijk van een man. De vraag is in hoeverre ik nog langer slachtoffer zou zijn geweest van die mishandelingen wanneer ik daar was gebleven. En of ik dat zou hebben overleefd…
Uiteindelijk doet het er natuurlijk maar weinig toe. Ik kan in ieder geval met zekerheid zeggen dat ik nu nog leef en tot mijn doel ben gekomen. Ik ben namelijk echt en volledig, in volle glorie Gods kind.
Binnenkort vieren we weer Pasen. Veel mensen zijn vooral blij met de extra vrije dag. Voor mij heeft Pasen een diepere betekenis. Want naast alle prachtige én belangrijke betekenissen van het lijden en sterven van Jezus, dringt het dit jaar echt goed tot me door dat het bloed van Jezus ook al mijn pijn, al mijn verlies en alles wat ik in mijn leven aan liefde en aandacht heb moeten missen, uitwist. De dood en opstanding van Jezus maakt dat ik in alle vrijheid kan leven. Ik hoef niet meer gebukt te gaan onder al het leed van vroeger. Ik hoef me niet meer te laten leiden door mijn verdriet en tranen. Door gemiste knuffels en gemiste liefde. Ik hoef niet meer als slachtoffer van de wandaden die mij zijn aangedaan, door het leven te gaan.
Ik lees in de bijbel dat God vol vreugde is wanneer Hij aan mij denkt. Hij juicht zelfs over mij, over mij! Ik lees in de bijbel dat God Zelf onvoorwaardelijk van mij houdt en in Zijn ogen ben ik precies zoals Hij wil; rein en volmaakt, omdat Jezus met Zijn leven mijn schuld volledig afbetaalde. Jezus betaalde dus ook voor al het leed dat mij, bewust of onbewust is aangedaan. De gevolgen van de mishandelingen, de krassen op mijn ziel door alles wat ik heb meegemaakt, ook dat is door het bloed van Jezus weg. Mijn geweten is volledig gereinigd. Wat een genade, wat een liefde.
Het is niet zo dat ik me nu nooit meer verdrietig voel of dat me aan iemand hechten en liefde ontvangen gemakkelijk af gaat. Maar mijn verleden is niet bepalend. Het maakt niet wie ik ben.
Vondeling zijn bepaalt niet mijn identiteit.
Mijn identiteit is in God, voor eeuwig. En in die eeuwigheid mag ik nu al in volle glorie leven!